Bij zang worden de stembanden gesloten en de longen leveren juist genoeg druk om ze open te duwen. De lucht stroomt uit en dat verlaagt de druk een klein beetje waardoor de stembanden weer sluiten. De druk neemt weer toe, de stembanden gaan weer uiteen, enzovoort. Steeds verlaten kleine stootjes lucht de stembanden en vormen het brongeluid. De frequentie, de toonhoogte van het geluid hangt af van het aantal malen dat de stembanden open en dicht gaan per seconde. En dat hangt weer af met welke kracht de stembanden door de stemspieren tegen elkaar worden gedrukt, en zoals gezegd, de longdruk. Bij zeer lage tonen is dat ongeveer 70 maal per seconde, maar het kan voor een sopraan oplopen tot meer dan 1500 keer per seconde. Dat is de hoogste mechanische frequentie die ons lichaam kan voortbrengen!
De luchtstootjes die de stembanden verlaten brengen de lucht in het spraakkanaal in trilling. Naast de frequentie van trillen heeft ook de vorm van het luchtstootje een effect op het geluid. Een abrubte sluiting van de stembanden leidt tot een luider geluid. Een overdreven grote spanning van zowel stembandspieren als ademspieren leidt tot geknepen geluid omdat de stembanden nauwelijks openen. Omdat er tientallen stemspiertjes zijn die een invloed hebben op de stembanden kunnen de stembanden op vele manieren gemanipuleerd worden. We onderscheiden twee zogenoemde registers, in moderne benaming het modale- en het falsetregister of ook wel het zware- en het lichte register. De term register komt overigens uit de orgelbouw, men vergeleek vroeger (onjuist) de stem wel met een orgelpijp.
We mogen stellen dat de zangwereld een registerproblematiek kent. Het aantal registers dat onderscheiden werd en wordt is legio. Sinds 100 jaar wordt een register verbonden met een bepaalde wijze van trillen van de stembanden en sinds zo'n 20 jaar onderscheidt het wetenschappelijk onderzoek daarbij dan twee instellingen. Bekende en veelgebruikte registernamen zijn het borstregister en het kopregister. Deze ongelukkige termen zijn terug te voeren op een onjuist begrip van de stemgeving. Bij luide lage tonen kan een zanger inderdaad trillingsensaties in de borst waarnemen. Dat komt omdat niet alleen de lucht in de keel-mondholte door de stembanden in trilling wordt gebracht maar ook de lucht in de longen zelf. De borst komt daardoor zelf enigszins in een trilling. Deze trilling heeft echter geen enkele invloed op de trilling die de mond zal verlaten. Legio zangers hebben echter gedacht dat dit wel zo is en een anecdote verhaalt bijvoorbeeld over de zingende botten van Caruso. De wijze van zingen waarbij borsttrillingen werden gevoeld is men borstregister gaan noemen.
De oorsprong de benaming kopregister is eigenlijk van hetzelfde type als dat van het borstregister. De trillende lucht in de keel-mondholte deelt zich mee aan al het omringende weefsel en de trilling verspreidt zich ook door het hoofd. Voorhoofdsholten hebben een bepaald volume en zullen gaan resoneren indien passende frequenties in zang aanwezig zijn. Niet dat die resonanties enige invloed kunnen hebben op het geluid van de zanger. Er zijn weliswaar miniscule kanaaltjes naar de voorhoofdsholten maar de akoestische weerstand daarvan is veel te groot.